Ben jij een geboren schrijfster en kan je niet wachten om jouw talent aan de wereld te laten zien? Gebruik Girlscene als jouw podium en laat zien wat je kan! In deze nieuwe rubriek lees je spannende, romantische, verdrietige of grappige korte verhalen van je mede-lezeressen. Vandaag lees je het spannende verhaal van Luna met een bloedstollend einde.
Langzaam open ik mijn ogen. Het gaat moeilijk, mijn wimpers zitten aan elkaar geplakt. Voorzichtig takel ik mijn hand omhoog. Ik voel aan mijn oogleden. Na wat pielen lukt het me eindelijk om mijn ogen open te doen. Met moeite trek ik mezelf omhoog en meteen komen er vragen in me op. Waar ben ik? Wat doe ik hier? En de belangrijkste vraag, wat is er gebeurd? Ik schrik van mijn hand. Hij is helemaal bebloed. Mijn lichaam voelt moe en uitgeput, maar toch draai ik mijn nek in het rond. Ik zit in een slecht verlichte ruimte, op een paar onregelmatig knipperende lampen na, is het donker. Na een paar moeizame pogingen lukt het me om uit deze oncomfortabele houding te krijgen. En dan zie ik het. Ik zit in een bus.
Ik voel vlagen van angst, verwarring, maar vooral ongerustheid door mijn lichaam razen. Steeds sneller en sneller. ‘Waarom zit ik in hemelsnaam in een bus?’ Voorzichtig sta ik op, en bijna meteen zak ik door mijn knieën. Hoelang zit ik al in deze bus? Het voelt alsof ik weken in dezelfde houding heb gelegen. Plotseling gaat er een schok door mijn lichaam heen. Ben ik misschien dood? Voelt het zo om dood te gaan? Snel stel ik mezelf gerust, in de hemel, of waar ik ook ben, zijn geen bussen. Opgelucht haal ik adem. Ik ben niet dood.
Na een paar minuten denken ben ik tot een paar conclusies gekomen. Ik zit achterin de bus, heb een grote wond op mijn hoofd. Het enige wat ik nog weet is dat ik mijn ontbijt at, een broodje met stroop. ‘Goed voor je’, zei mijn moeder altijd, ‘je bent al zo mager’. Mijn moeder. Ik moet terug naar huis. Langzaam doe ik nog poging tot opstaan, en gelukkig lukt het me nu wel. Voorzichtig, stapje voor stapje schuifel ik naar het gangpad. Dan zie ik het. Mijn maag draait om. De hele bus is bezaaid met lijken.
Blijf rustig, zeg ik tegen mezelf. Na de schrik durf ik rustig rond te kijken, al is het lastig. Er liggen een stuk of vijftien mensen in de bus. De één nog erger toegetakeld dan de ander. Dan valt mijn oog op een meisje voorin in de bus. Ze ligt op de grond, in een plas bloed. Ze is bleek en heeft haar ogen gesloten. Zou dat meisje nu ergens boven ons zijn, in een hemel? Ik weet het niet.
Ook zie ik mensen op de lelijk beklede stoelen liggen, of nog half zitten. Het ziet er allemaal angstaanjagend uit. Het liefste ren ik ook weg, maar zo ben ik niet. Een paar rijen voor me ligt een man half op een stoel, zijn jas met aangekoekt bloed vastgeplakt aan zijn stoel. Ik ril.
Dit kan ik niet handelen. Wat is hier gebeurd? Loop ik gevaar? Waar is de politie? Wie heeft dit gedaan? Ik ga weer zitten op mijn oorspronkelijke plek, met mijn handen in mijn haar. Voorover gebogen bedenk ik wat ik moet doen, en wat vooral niet. Ik sluit mijn ogen en masseer mijn voorhoofd. Een koude rilling loopt van mijn ruggengraat tot aan mijn kruin. Ben ik wel alleen? Loop ik gevaar? Ga ik eindigen net als dat meisje voorin? De paniek borrelt in me op, als een vulkaan gevuld met angst, maar ik dwing mezelf rustig te blijven. Ik hoor gehoest. Snel duik ik achter de stoel voor me. Dan hoor ik een stem.
Heel klein. Het huilt. Mijn hart breekt een beetje, maar ik maak mezelf bewust van het gevaar hierachter. Misschien is het wel een doorgedraaide terrorist. Daarna besef me hoe dom ik ben. Achterin een bus, ongewapend. Ik zou geen schijn van kans maken tegen een terrorist. En criminelen huilen niet, in elk geval niet zo. Daarom nam ik een keuze.
Met pijn in mijn lichaam sta ik op. Mijn zwetende handen houden de stoel voor me vast en ik dwing mezelf niet naar de toegetakelde man voor me te kijken. Mijn hoofd draai ik naar waar het gehuil vandaan kom. Ik schraap mijn keel, die overduidelijk een tijd niet is gebruikt en onmiddellijk stopt het huilen. De sfeer verandert in de bus. Ondanks dat er maar twee mensen zijn. Misschien zijn er wel meer, flitst het door mijn hoofd. Snel druk ik die gedachte weg, eerst vrede sluiten met het andere wezen dat dit bloedbad overleefd heeft.
‘Hallo?’. Mijn stem voelt anders dan normaal, alsof ik dit niet ben. ‘Hallo, ik ben Maan’. Dit is misschien niet de leukste manier om kennis te maken, maar ik wil gewoon heel graag…’ even stop ik met praten. Wat wil ik eigenlijk? Dat dit voorbij is. Dat ik naar huis kan, mijn leven verder kan leven en me zorgen maken om kleine dingen. Gewone dingen doen. Dat was het belangrijkste in mijn luizenleventje. Nu zit ik in een bus vol lijken en heb geen idee waar ik ben. Even slik ik. ‘Ik wil gewoon heel graag naar huis’. Er komt een brok in mijn keel, en ik moet mezelf dwingen om niet te gaan huilen. Dat is niet belangrijk nu. Doorgaan.
Dan antwoordt de stem. Ik was zo bezig met mezelf en mijn gedachtes dat ik er eigenlijk een beetje van schrok. In mijn gedachte word ik even boos op mezelf. Je mag blij zijn dat je nog leeft. ‘Ja, ik wil ook naar huis’. Voor de tweede keer vullen mijn ogen zich met tranen. Snel veeg ik ze weg met mijn mouw, die vies is van het bloed. Stomme voorhoofdwond.
Lees ook:
- Kort verhaal: de eerste dag op een nieuwe school
- Kort verhaal: Een zomer op Ibiza
- Kort verhaal: Afgewezen
Beeld: iStock